Blog

dinsdag 20 augustus 2013

Val van manegepaard. Wie is aansprakelijk en moet de schade betalen?

Tijdens een groepsbuitenrit onder deskundige begeleiding schrikt een manegepaard tijdens het stappen. De niet zeer ervaren ruiter valt van het paard en raakt gewond.
Wie moet de schade van de ruiter betalen?

De ruiter vordert dat de manege volledig aansprakelijk is voor de schade. De manege betwist de risicoaansprakelijkheid niet (artikel 1401 oud BW),maar stelt zich op het standpunt dat de ruiter zich, door het paard te gaan berijden, bewust heeft blootgesteld aan de daarmee verband houdende risico’s en dat het risico van een val geheel voor rekening van de ruiter komt.
Wie heeft gelijk?

Het gerechtshof stelt vast dat de ruiter geen rijdfout heeft gemaakt en de manege zorgvuldig heeft gehandeld. Het gerechtshof vervolgt: "Het hof wijst er evenwel op dat het de eigen keuze van [appellante] is geweest deel te nemen aan een rijles te paard in het Amsterdamse Bos, dat het ook voor [appellante] kenbaar was dat paarden onberekenbaar gedrag kunnen vertonen en dat haar ervaring met paarden beperkt was, terwijl zij voor het eerst buiten de Manege paard reed. Dit alles afwegend is het hof van oordeel dat een redelijke en billijke verdeling ex artikel 6:101 Bw van de schade meebrengt dat [appellante] en de Manege ieder de helft hiervan dragen."

Met andere woorden: de ruiter heeft zelf risico genomen door mee te doen met de groepsbuitenrit ondanks de beperkte rijervaring en moet daarom de helft van de schade zelf betalen.
Bron: Gerechtshof Den Haag 16 mei 2007, gepubliceerd 19 augustus 2013 ECLI:NL:GHSGR:2007:824

donderdag 15 augustus 2013

Tip: gesubsidieerde rechtsbijstand voor milieu- en natuurgroepen, - stichtingen en -verenigingen



Een beperkt aantal advocaten in Nederland mag aan milieu- en natuurgroepen, - stichtingen en -verenigingen gesubsidieerde rechtsbijstand verlenen. Deze advocaten moeten gespecialiseerd zijn in omgevingsrecht en aan extra eisen voldoen. Mr. Moira Hoen van Advocatenkantoor Hoen is zo'n gespecialiseerde advocaat. Bij gesubsidieerde rechtsbijstand worden de advocaatkosten door de Raad voor Rechtsbijstand betaald, de klant betaalt alleen een eigen bijdrage. Bel vrijblijvend voor meer informatie: 0513-460600 of raadpleeg de website van Stichting Milieurechtsbijstand Nederland

dinsdag 13 augustus 2013

Als de uitbreiding van een strandtent niet tijdelijk is bedoeld dan mag ook geen tijdelijke omgevingsvergunning worden afgegeven

Een bouwplan om een strandtent uit te breiden is in strijd met het bestemmingsplan "Landelijk gebied", omdat op het perceel de bestemming "Waterstaatswerken" rust. Het college van Noord-Beveland heeft daarom, voor een termijn van vijf jaar, omgevingsvergunning verleend.

De rechtbank heeft in het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan waarin ter plaatse een bouwblok voor het bedrijf van de appellant is opgenomen een aanwijzing gezien dat de unit niet bedoeld is van tijdelijke aard te zijn. Dit is terecht, aldus de Raad van State: "Nu het de bedoeling van appellant is dat het bedrijf zal worden voortgezet, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat na het verstrijken van de instandhoudingstermijn geen behoefte meer bestaat aan de unit. Hierbij wordt van belang geacht dat appellant geen concrete en objectieve gegevens heeft aangedragen die erop wijzen dat het bouwblok is bedoeld voor een voorziening die ook ’s winters kan blijven staan en dat de unit na het verstrijken van de instandhoudingstermijn niet wordt teruggeplaatst. De rechtbank is gelet hierop terecht tot het oordeel gekomen dat het college niet bevoegd was de omgevingsvergunning voor een termijn van vijf jaar te verlenen."

Er mag dus geen omgevingsvergunning voor 5 jaar worden afgegeven als de bebouwing niet voorziet in een tijdelijke behoefte.

Bron: AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK 7 augustus 2013, 201207813/1/A1


Beleid van de gemeente om bij een overtreding de overtreder eerst te waarschuwen is niet in strijd met de handhavingsplicht

Een dierenpension heeft een geluidswal aangelegd die niet in overeenstemming is met de omgevingsvergunning. Er wordt bij de gemeente geklaagd over geluidshinder en verzocht om handhaving. De gemeente weigert dit onder verwijzing naar haar beleid waarin wat handhaving door middel van een last onder dwangsom betreft een sanctiestrategie geformuleerd is die bestaat uit twee stappen. De eerste stap houdt in dat, nadat een overtreding is vastgesteld, een voornemen tot oplegging van een last onder dwangsom wordt verzonden met daarin een hersteltermijn. Als na hercontrole blijkt dat de geconstateerde overtreding niet binnen de hersteltermijn ongedaan is gemaakt, wordt in de tweede stap een last onder dwangsom opgelegd.

De Raad van State oordeelt in eerste instantie met de standaardformulering: "Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren, dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien."

In dit geval vervolgt de Raad van State echter: "Dat een bestuursorgaan, indien de hiervoor bedoelde bijzondere omstandigheden zich niet voordoen, gehouden is tot handhavend optreden, laat, zoals de Afdeling heeft overwogen in de door het college genoemde uitspraak van 5 oktober 2011, onverlet dat het bestuursorgaan, ingeval het in dat kader redelijk te achten beleid voert, bijvoorbeeld inhoudend dat het bestuursorgaan de overtreder in bepaalde gevallen eerst waarschuwt en gelegenheid biedt tot herstel voordat het een handhavingsbesluit voorbereidt, zich in beginsel aan dit beleid dient te houden."

De gemeente mag dus eerst waarschuwen, dit is niet in strijd met de handhavingsplicht.

Bron: AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK 7 augustus 2013, 201210061/1/A4


woensdag 7 augustus 2013

Bestuursrecht: Easyjet weigert compensatie voor geannuleerde vlucht. Bestuursrechter verplicht staatssecretaris Europese verordening inzake compensatie te handhaven

Uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland over de weigering van de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu om Easyjet een last onder dwangsom op te leggen
op grond van de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 259/91 (hierna: de Verordening).

Eiser heeft bij brief van 24 maart 2010 een verzoek om compensatie bij Easyjet ingediend. Easyjet heeft niet gereageerd op dit verzoek. Eiser heeft vervolgens zijn verzoek om handhaving ingediend bij verweerder vanwege het niet eerbiedigen van de passagiersrechten door luchtvaartmaatschappij Easyjet op de vliegroute Amsterdam Schiphol - Londen Gatwick op 21 december 2009, omdat deze vlucht geannuleerd is. Volgens eiser levert dit een schending van de passagiersrechten op als bedoeld in de Verordening. Eiser heeft verweerder verzocht aan Easyjet een last onder dwangsom op te leggen ten einde Easyjet te verplichten over te gaan tot compensatie. In eerste instantie heeft de staatssecretaris het handhavingsverzoek geweigerd omdat er een jaar verstreken was. Tijdsverloop is op grond van vaste jurisprudentie echter geen grond om handhaving te weigeren.

De rechtbank stelt verder vast dat verweerder op grond van artikel 16, eerste lid, van de Verordening, gelezen in samenhang met artikel 11.15 van de WL, een publiekrechtelijke bevoegdheid tot handhaving heeft in die gevallen waarin luchtvaart-maatschappijen de Verordening overtreden. Gelet op het bepaalde in het derde lid van artikel 16 van de Verordening rust op verweerder de plicht tot het treffen van sancties, tegen overtreding van de Verordening, die doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. Dit betekent dat indien een verzoek tot handhaving wordt ingediend, zoals in het onderhavige geval, wegens overtreding van artikel 7 van de Verordening, een handhavingsbesluit niet concreet dient te strekken tot het voldoen aan een (in te stellen) rechtsvordering, maar tot voldoening aan de voornoemde plicht. Aan deze plicht kan invulling gegeven worden door (bijvoorbeeld) een last onder dwangsom op te leggen aan betrokken luchtvaartmaatschappijen. Deze last dient dan te strekken tot het ongedaan maken van de overtreding van -in dit geval- artikel 7 van de Verordening. Met de last wordt dus bewerkstelligd dat de betrokken luchtvaartmaatschappij alsnog overgaat tot betaling van compensatie, maar nu in het kader van het bestuurs-rechtelijk handhavingstraject.

De staatssecretaris koppelt voorts ten onrechte zijn bevoegdheid aan de civielrechtelijke vorderingsprocedure door als voorwaarde het instellen van een civielrechtelijke vordering voor het kunnen overgaan tot handhaving te stellen. De bevoegdheid tot handhaving is in het bestuursrecht niet aan termijnen gebonden. Verweerder is gelet op de beginselplicht tot handhaving dan ook in beginsel gehouden in het geval van een verzoek tot het opleggen van een dwangsom ten einde een overtreding van de Verordening te beĆ«indigen dit te honoreren behoudens bijzondere omstandigheden. 

De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van de staatssecretaris die nu een nieuw besluit moet nemen.

Omgevingsrecht vergunningvrij bouwen: hele perceel behorend bij woning valt onder achtererfgebied dus ook grond naast woning

Uitspraak van de Raad van State over de weigering van een gemeente om handhavend op te treden tegen een bestaande garage bij een woning, omdat de garage volgens appellant niet een omgevingsvrij bouwwerk zou zijn.

Volgens de definitie in het Bor (Besluit omgevingsrecht) behoort ook het erf aan de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw tot het achtererfgebied. Voor de opvatting van appellant dat een stukje grond dat alleen naast de woning ligt nooit achtererfgebied kan zijn, is geen steun te vinden in het Bor, noch in de Nota van Toelichting bij het Bor. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen moet het gehele perceel dat bij de woning behoort als erf in de zin van het Bor worden beschouwd.

De Raad van State verklaart het hoger beroep van appellant ongegrond en bevestigt de uitspraak van de rechtbank

Bron: ABRvS 31 juli 2013 ECLI:NL:RVS:2013:591

Omgevingsrecht: Besluit tot vestiging kinderopvang moet garanties t.a.v. geluid bevatten voor aanvaardbaar woon-/leefklimaat omwonenden

Uitspraak van de Raad van State over een bouwplan voor onder andere de bouw van een kinderdagverblijf en buitenschoolse opvang voor in totaal tien groepen van kinderen in de leeftijd van 0 tot 13 jaar. Het bouwplan is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Om realisering van het bouwplan niettemin mogelijk te maken, heeft de gemeente een projectbesluit genomen. De gemeente heeft aan het besluit geen voorwaarde verbonden voor het maximaal aantal kinderen dat gelijktijdig buiten mag spelen, maar verzekert dat dit via het van de bouwvergunning onderdeel zijnde inrichtingsplan is geregeld. Nu echter aan het projectbesluit zelf geen voorwaarden zijn verbonden ten aanzien van het maximaal aantal kinderen dat tegelijk buiten speelt en het maximaal aantal uren per dag dat wordt buiten gespeeld, kan het college niet handhavend optreden indien niet wordt voldaan aan de in het geluidsrapport in aanmerking genomen uitgangspunten. Gelet hierop is in het besluit onvoldoende gegarandeerd dat het maximaal aantal gelijktijdig buiten spelende kinderen nooit hoger zal zijn dan waarvan in het geluidsrapport is uitgegaan en dat de geluidsbelasting ten gevolge van de vestiging van de kinderopvang ter plaatse niet zodanig zal toenemen dat nog steeds sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor omwonenden.

De Raad van State draagt de gemeente op het besluit binnen een termijn van 12 weken te herstellen.

Bron: ABRvS 17 juli 2013 ECLI:NL:RVS:2013:346

maandag 5 augustus 2013

Bedrijfsgebouw hoeft onder deze specifieke omstandigheden niet aan de bouwvergunning te voldoen

Een bedrijfsgebouw dat afwijkt van de bouwvergunning mag zo blijven van de Raad van State. In dit specifieke geval zijn de omstandigheden zodanig dat bij handhaving van de bouwvergunning de gevolgen onevenredig zijn.
Het gaat om de volgende omstandigheden:
- maar twee afwijkingen;
- de afwijkingen zijn met het blote oog in het vrije veld nauwelijks waarneembaar;
- door de afwijkingen worden geen belangen van anderen geschaad;
- de woning en de bedrijfsruimte zijn geruime tijd geleden gebouwd;
- op de door de medewerker van bouw- en woningtoezicht destijds opgestelde en bij de bouw gebruikte uitzettekening was een onjuiste afstand van de voorgevel tot het hart van de weg ingetekend
- handhavend optreden zal voor [appellant] ingrijpende gevolgen meebrengen, omdat hij de woning zal moeten verplaatsen om het in overeenstemming met de verleende bouwvergunning te brengen.


Bron: ABRvS 24 juli 2013 ECLI:NL:RVS:2013:455

donderdag 1 augustus 2013

In ander nieuws: tegen de wil afknippen van iemands hoofdhaar is mishandeling

Rechtbank Amsterdam:
"Het afknippen van het haar wordt beschouwd als het opzettelijke toebrengen van letsel, nu er sprake is van een vorm van tijdelijke verminking, althans op z’n minst van een tijdelijk kwetsende ontsiering van het uiterlijk van het slachtoffer (18 mei 2011 Rechtbank ‘s–Hertogenbosch, LJN BQ5208). Het tegen de wil van het slachtoffer in afknippen van het hoofdhaar moet als een inbreuk op de lichamelijke integriteit worden beschouwd. Door het afknippen van het hoofdhaar wordt immers de ongeschonden toestand van het menselijk lichaam geschonden. Nu het menselijk lichaam en de lichamelijke integriteit het beschermd belang van artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht (waarin mishandeling strafbaar is gesteld) vormen, wordt het tegen de wil van iemand in afknippen van het hoofdhaar als mishandeling gekwalificeerd."

De straf: een maand gevangenisstraf

Rechtbank Amsterdam, 12-07-2013 ECLI:NL:RBAMS:2013:4355